maatschap

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • maat·schap
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘samenwerkingsverband’ voor het eerst aangetroffen in 1364 [1]
  • afgeleid van maat met het achtervoegsel -schap [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord maatschap maatschappen
verkleinwoord maatschapje maatschapjes

Zelfstandig naamwoord

maatschap v [3]

  1. (juridisch) overeenkomst waarbij twee of meer personen een bepaalde samenwerking aangaan

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
72 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen