makker

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mak·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord makker makkers
verkleinwoord makkertje makkertjes

Zelfstandig naamwoord

makker m

  1. iemand aan wie men door persoonlijke voorkeur verbonden is
Verwante begrippen
Hyponiemen
Vertalingen

Bijvoeglijk naamwoord

makker

  1. onverbogen vorm van de vergrotende trap van mak

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen