boor

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boor
Woordherkomst en -opbouw
A enkelvoud meervoud
naamwoord boor boren
verkleinwoord boortje boortjes

Zelfstandig naamwoord

[A] boor v / m

  1. (gereedschap) rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken
    • Hij liet de boor per ongeluk op de grond vallen. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
boren

[A] boor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
    • Ik boor. 
  2. gebiedende wijs van boren
    • Boor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van boren
    • Boor je? 
Boor
5B
B enkelvoud meervoud
naamwoord boor -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] boor o

  1. (scheikunde), (element) een chemisch element en een zwart metalloïde, met symbool B en atoomnummer 5
    • Waar wordt boor in gebruikt? 
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Verwante begrippen
Periodiek systeem der elementen (nld)
H He
Li Be B C N O F Ne
Na Mg Al Si P S Cl Ar
K Ca Sc Ti V Cr Mn Fe Co Ni Cu Zn Ga Ge As Se Br Kr
Rb Sr Y Zr Nb Mo Tc Ru Rh Pd Ag Cd In Sn Sb Te I Xe
Cs Ba * Hf Ta W Re Os Ir Pt Au Hg Tl Pb Bi Po At Rn
Fr Ra ** Rf Db Sg Bh Hs Mt Ds Rg Cn Nh Fl Mc Lv Ts Og
* La Ce Pr Nd Pm Sm Eu Gd Tb Dy Ho Er Tm Yb Lu
** Ac Th Pa U Np Pu Am Cm Bk Cf Es Fm Md No Lr
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Woordafbreking
  • boor

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (gereedschap) boor; een rond zijn as ronddraaiend werktuig om gaten mee te maken
  2. (element)(scheikunde) boor, borium; een chemisch element en een zwart metalloïde, met atoomnummer 5
Afkorting
  1. B
Synoniemen
  1. borium

Meer informatie

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Nederlandse boren

Werkwoord

boor

  1. boren; met een werktuig dat om zijn as draait een rond gat in iets maken


Engels

Uitspraak
Woordafbreking
  • boor
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontleend aan Middelnederlands (of Nederduits) boer “plattelander, boer” [1]
enkelvoud meervoud
boor boors

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. boerenheikneuter
  2. (figuurlijk) (pejoratief) lomperik, lomperd, zak

«God be praised, the middle seat is empty! Until the selfish boor next to you lays claim to the no man's land of the middle seat with a book, coat or inflatable neck support.»[2]

God zij geprezen, de middelste zitplaats is leeg! Totdat een egoïstische lomperd naast jou het niemandsland van de middelste zitplaats met een boek, jas of een opblaasbaar nekkussen opeist.

Verwijzingen

  1. "boor" in Oxford English Dictionary.
  2. Bronlink geraadpleegd op 19 oktober 2020 Weblink bron
    Simon Busch
    “20 most rude and annoying things passengers do on planes” op CNN.com


Estisch

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element) boor


Gronings

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element)(scheikunde) boor, borium; een chemisch element en een zwart metalloïde, met atoomnummer 5
Afkorting


Limburgs

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element)(scheikunde) boor, borium; een chemisch element en een zwart metalloïde, met atoomnummer 5
Afkorting
Synoniemen

Meer informatie


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element)(scheikunde) boor, borium; een chemisch element en een zwart metalloïde, met atoomnummer 5
Afkorting
Synoniemen

Meer informatie


Noord-Fries

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element)(scheikunde) boor, borium; een chemisch element en een zwart metalloïde, met atoomnummer 5
Schrijfwijzen
Afkorting
Synoniemen

Meer informatie


West-Vlaams

Zelfstandig naamwoord

boor

  1. (element)(scheikunde) boor, borium; een chemisch element en een zwart metalloïde, met atoomnummer 5
Afkorting