Naar inhoud springen

bod

Uit WikiWoordenboek
  • bod
enkelvoud meervoud
naamwoord bod (biedingen) *
verkleinwoord bodje bodjes

het bodo

  1. (handel) door een koper voorgestelde prijs
    • Zijn bod was veel te laag. 
  2. (handel) de handeling van het bieden
    • Ze deed een bod op de antieke tafel. 
  • Biedingen is het meervoud van bieding, maar kan worden gebruikt om het meervoud van "bod" uit te drukken.
  • aan bod komen
aan de beurt komen, de kans krijgen
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]


  • Afgeleid van het Proto-Germaanse *budą

bod

  1. commando, opdracht, mandaat, bevel


bod

  1. bod


bod

  1. bod


bod

  1. (eenheid)(elektrotechniek)(informatica) baud; eenheid van snelheid van informatieoverdracht van een datatransmissiekanaal (modem, telefoonlijn etc.)


bod m

  1. (wiskunde) punt; een dimensieloos stuk ruimte
  2. punt; een aanduiding van een waarde of score


  • bod
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *bodъ

bod monbezield

  1. (wiskunde) punt; een dimensieloos stuk ruimte
    «Přímky a a b mají průsečík v bodě P.»
    De lijnen a en b hebben snijpunt in punt P.
  2. punt; een positie in de ruimte
    «Na tomto bodě se setkávají dvě historické stezky.»
    Op dit punt komen twee historische paden samen.
  3. punt; een aanduiding van een waarde of score
    «Vedeme ligu o 5 bodů
    We leiden de competitie met vijf punten voorsprong.
  4. punt; een mening of onderwerp in een discussie of betoog
    «Přikročme k dalšímu bodu programu.»
    Laten we doorgaan naar het volgende programmapunt.
  5. (natuurkunde)(techniek)(meteorologie)(scheikunde) punt; een temperatuur
    «Teplota v noci klesla pod bod mrazu.»
    De temperatuur is in de nacht onder het vriespunt gedaald.
  6. steek, treffer; penetratie met een scherp puntig voorwerp
    «Po druhém bodu mrtev sklesl mi šlechtic k nohám»
    Na de tweede treffer viel de edele dood voor mijn voeten neer.
  1. (verouderd) punkt monbezield, tečka v
  2. místo o
  3. (verouderd) punkt monbezield, část v, oddíl
  4. bodnutí o

bod

  1. mannelijk derde persoon enkelvoud verleden tijd van het imperfectieve werkwoord bodnout
  2. mannelijk enkelvoud actief deelwoord van het imperfectieve werkwoord bodnout


  • Gerelateerd aan het Duitse Bad

bod

  1. bad