boothals

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • boot·hals
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord boothals boothalzen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de boothalsm

  1. (kleding) een hoge, brede halsopening die de schouders bloot laat
    • Clio droeg een weergaloos antraciet zijden mantelpakje van Armani, waarvan het colbert een diagonale sluiting had, en een boothals met een wufte strik in plaats van een kraag, met haar Ferrarirode pumps van Mad Hatters. [2] 
    • De jurk heeft een boothals, lange sluier en is van relatief dikke stof. De brede, sleep heeft een lengte van enkele meters. Haar sluier van kant is nog langer. [3] 
    • Prinses Amalia draagt een ensemble van een bovenstuk met boothals, korte mouwen en basque in zalmkleurige tinten met etnische motieven. De bijpassende soepelvallende broek heeft wijd uitlopende pijpen in poederkleurige zijde. [4] 

Gangbaarheid

73 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen