zwanenhals

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

zwanenhals
Uitspraak
Woordafbreking
  • zwa·nen·hals
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zwanenhals zwanenhalzen
verkleinwoord zwanenhalsje zwanenhalsjes

Zelfstandig naamwoord

de zwanenhalsm

  1. lange, gebogen hals
    • De oude vrouw had vanwege het harde werken een zwanenhals gekregen. 
  2. S-vormige buis
    • De afvoerbuis van een gootsteen bevat vaak een zwanenhals om stankgeur tegen te gaan. 
Synoniemen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be