gouzoug

Uit WikiWoordenboek

Bretons

Uitspraak
  • IPA: /ˈɡuːzuk/
Woordherkomst en -opbouw
  • erfwoord: Afkomstig van Oudbretons guodoc, ontwikkeld uit Brythonisch *wo-duk-, afleiding van het Keltisch werkwoord *duk-o- ‘dragen, overbrengen’, waaruit dougen. Verwant met Welsh gwddf (gewestelijk gwddw, gwddwg) en Cornisch gudhugen.
enkelvoud meervoud
naamwoord   gouzoug     gouzougoù  

Zelfstandig naamwoord

gouzoug m

  1. (anatomie) hals