voorwerp

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • voor·werp
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord voorwerp voorwerpen
verkleinwoord voorwerpje voorwerpjes

Zelfstandig naamwoord

het voorwerpo

  1. een object, iets dat fysiek bestaat
  2. (grammatica) lijdend ~, → lijdend voorwerp
  3. (grammatica) meewerkend ~, zinsdeel dat indirect aan de handeling deelneemt → meewerkend voorwerp
  4. (grammatica) handelend ~, zinsdeel dat in de zin een handeling verricht
Hyperoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
voorwerpen

voorwerp

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van voorwerpen
    • ... dat ik voorwerp. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

  • Zie de doorverwijspagina op Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen