stuk: verschil tussen versies

Uit WikiWoordenboek
Verwijderde inhoud Toegevoegde inhoud
Luckas-bot (overleg | bijdragen)
k r2.7.1) (Robot: toegevoegd: fi:stuk
Kvdrgeus (overleg | bijdragen)
Geen bewerkingssamenvatting
Regel 42: Regel 42:
{{-hypo-}}
{{-hypo-}}
*[1] onderdeel, onderverdeling
*[1] onderdeel, onderverdeling
{{-hypo-}}
{{((}}
*[[altaarstuk]]
*[[biefstuk]]
*[[bloemstuk]]
*[[brokstuk]]
*[[geldstuk]]
*[[gemslendenstuk]]
*[[genrestuk]]
*[[goudstuk]]
*[[halsstuk]]
{{=}}
*[[hoofdstuk]]
*[[inlaatspruitstuk]]
*[[intrigestuk]]
*[[kalfslendenstuk]]
*[[klapstuk]]
*[[kledingstuk]]
*[[kopstuk]]
*[[kunststuk]]
*[[kwartsstuk]]
{{=}}
*[[leerstuk]]
*[[lendenbiefstuk]]
*[[lendenstuk]]
*[[lendestuk]]
*[[lijnstuk]]
*[[meubelstuk]]
*[[mondstuk]]
*[[muntstuk]]
*[[muziekstuk]]
{{=}}
*[[neusstuk]]
*[[proefstuk]]
*[[ribstuk]]
*[[rugstuk]]
*[[schaakstuk]]
*[[schilderstuk]]
*[[slotstuk]]
*[[spruitstuk]]
*[[staartstuk]]
{{=}}
*[[theaterstuk]]
*[[toneelstuk]]
*[[uitlaatspruitstuk]]
*[[varkenslendenstuk]]
*[[voetstuk]]
*[[vraagstuk]]
*[[waagstuk]]
*[[werkstuk]]
*[[wrakstuk]]
{{))}}
{{-drv-}}
{{-drv-}}
*[2] [[kunststuk]], [[muziekstuk]], [[schilderstuk]], [[theaterstuk]], [[werkstuk]]
*[[biefstuksaus]], [[biefstukzwam]], [[spruitstukpakking]], [[stukbreken]], [[stukprijs]]

*[4] [[stukprijs]]
{{-expr-}}
{{-expr-}}
{{expr|num=3|stuk voor stuk|allemaal, zonder uitzondering}}
{{expr|num=3|stuk voor stuk|allemaal, zonder uitzondering}}

Versie van 23 jan 2012 16:45

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stuk

Zelfstandig naamwoord

enkelvoud meervoud
naamwoord stuk stukken, stuks
verkleinwoord stukje stukjes

stuk o

  1. deel, gedeelte, onderdeel van een geheel
    • De prachtige vaas viel in vele stukken op de vloer. 
    • Van wie is dat stuk speelgoed? 
    • Zodra ook dat stuk geschut is opgesteld, is de batterij compleet. 
  2. (kunst) een afgerond product van nijverheid of kunst
    • Dit stuk is als blijspel niet erg geslaagd. 
    • We moeten dat andere stuk ook nog repeteren. 
  3. (handel) één als teleenheid
    • Hoeveel exemplaren zijn er nog over? - Nog drie stuks. 
    • Die appels kosten € 0,50 per stuk 
    • Op de veemarkt kocht de boer drie stuks vee. 
  4. een onbepaalde hoeveelheid of maat
    • Kom, we lopen nog een stukje. 
    • Ik zoek nog een stuk gordijnstof. 
    • Daarmee is dat lemma stukken beter geworden. 
  5. document, oorkonde
    • Uit de stukken bleek daar niets van. 
  6. opstel, artikel
    • Hij heeft een stukje voor de krant geschreven. 
  7. (informeel) een aantrekkelijk persoon (man of vrouw)
    • Wat een stuk is dat zeg! 
  8. (kaartspel) de combinatie troef koning en troef vrouw bij klaverjassen
    • We hadden stuk en een driekaart, samen veertig roem. 
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
  • [1] onderdeel, onderverdeling
Hyponiemen

=

=

=

=

Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [3]: stuk voor stuk
allemaal, zonder uitzondering
  • [4]: een stuk in de kraag gedronken hebben
veel sterke drank op hebben (door de keel/kraag)
Vertalingen
stellend
onverbogen stuk
verbogen (alleen
predicaat)

Bijvoeglijk naamwoord

stuk

  1. kapot, gebroken
    • Die vaas is stuk. 
  2. defect
    • Zijn computer was stuk. 


Bijwoord

stuk

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord in stukken gebroken
    • stukslaan: Het schip sloeg stuk op de rotsen.