meemaken

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • mee·ma·ken
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
meemaken
maakte mee
meegemaakt
zwak -t volledig

Werkwoord

meemaken

  1. overgankelijk iets ~: getuige zijn van een gebeurtenis; beleven van een gebeurtenis
    • Jij hebt de oorlog niet meegemaakt. 
     Wij vonden 25 kilometer per dag al prima, terwijl jullie nu ruim 40 kilometer per dag doorjakkeren. Neem toch de tijd, zoiets maak je maar een keer in je leven mee. Het heeft me nooit losgelaten na al die jaren.’[1]
     Nog nooit had ik dit soort temperaturen meegemaakt.[1]
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. 1,0 1,1
    Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers op Wikipedia
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be