meereizen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- mee·rei·zen
Woordherkomst en -opbouw
Werkwoord
meereizen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
meereizen |
reisde mee |
meegereisd |
zwak -d | volledig |
- samen met iemand een reis maken die die ander toch al zou maken
- Zij mocht met haar collega meereizen naar het werk.
- reizen met een goedkoper meereiskaartje van de NS. Dit kaartje is alleen geldig als je samen met een betalende passagier reist.
- De vrouw vroeg aan de onbekende in de trein of ze met hem mocht meereizen.
Gangbaarheid
- Het woord meereizen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "meereizen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[1] |
Verwijzingen
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be