rok

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: rökrock

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘kledingstuk’ voor het eerst aangetroffen in 1100 [1] [2] [3] [4]
enkelvoud meervoud
naamwoord rok rokken
verkleinwoord rokje rokjes

Zelfstandig naamwoord

rok m

  1. (kleding) een voornamelijk vrouwelijk (in Schotland ook voor mannen) buis- of kegelvormig kledingstuk dat om de taille wordt gedragen en een deel van de benen bedekt
     Een jonge jongen in een Schotse rok kwam keihard in een stofwolk de berg af rennen en sprong onmiddellijk op Pogues rug.[5]
  2. (kleding) type avondkleding, rokkostuum
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Het hemd is nader dan de rok
eigen familie gaat voor
Overerving en ontlening
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
rokken

rok

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rokken
    • Ik rok. 
  2. gebiedende wijs van rokken
    • Rok! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rokken
    • Rok je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

Uitspraak
Woordafbreking
  • rok
enkelvoud meervoud
naamwoord rok rokke

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. (kleding) jurk
Spreekwoorden


Hoogsilezisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. jaar

Meer informatie


Indonesisch

Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. (kleding) rok, jurk
    «Murid perempuan memakai blus berwarna putih dan rok berwarna abu-abu.»
    Studentes dragen een witte bloes en een grijze rok.
  2. (muziek) rock


Kasjoebisch

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. jaar

Meer informatie


Oudsaksisch

Zelfstandig naamwoord

rok

  1. rook; een zichtbaar mengsel van gassen, dampen en fijne vaste deeltjes dat bij verbranding opstijgt


Pools

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok m

  1. jaar

Meer informatie


Slowaaks

Uitspraak
Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok m

  1. jaar
    «Je o dva roky starší ako ty.»
    Hij is twee jaar ouder dan jij.
Gelijkklinkende woorden
Verwante begrippen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • rok
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *rokъ

Zelfstandig naamwoord

rok monbezield

  1. (tijdrekening) jaar; een periode van 1 januari tot 31 december
    «Narodil jsem se v roce 1976.»
    Ik ben geboren in (het jaar) 1976.
  2. (eenheid)(tijdrekening) jaar; de duur van een omloop van de aarde om de zon van circa 365 dagen
    «Na vojnu se dnes chodí na rok
    De dienstplicht duur tegenwoordig een jaar.
  3. (tijdrekening) jaar; een periode van twaalf maanden of korter verbonden met een bepaalde activiteit
    «Školní rok trvá od září do června.»
    Het schooljaar duurt van september tot juni.
  4. (tijdrekening) jaar; de duur van de omloop van een planeet om haar ster
    «Doba, za kterou Mars oběhne kolem Slunce, se říká marsovský rok
    De periode, waarin Mars een rondje om de zon draait, wordt een marsjaar genoemd.
Verbuiging
Synoniemen
  1. kalendářní rok monbezield
  2. (in meervoud) léta omv
Afkorting
  1. r.
Gelijkklinkende woorden
Afgeleide begrippen
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden

Verwijzingen

Meer informatie

Zelfstandig naamwoord

rok monbezield

  1. (verouderd) bespreking, discussie
Verbuiging
Synoniemen
Afgeleide begrippen