rook
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rook
Woordherkomst en -opbouw
- [A]: Eerste datering 901 [1]; Middelnederlands rooc m ‘rook, wasem’, uit Oudnederlands rouc, ontwikkeld uit Oergermaans *raukiz, afleiding van *reukana- ~ *rūkana- ‘een geur verspreiden, roken’, waarvoor zie verder Ndl rieken ~ ruiken.[2] Evenals Nederduits Rook, Duits Rauch en Fries reek, riik.[3]
- [B]: Middelnederlands rōc, rooc m, ontwikkeld uit Oergermaans *hrauka-, misschien ontleend aan het Keltisch; vgl. Oudiers crúach ‘hoop, opper, heuvel’.[4] Evenals Oudengels hrēac ‘stapel, hoop’ en Oudnoords hraukr ‘kegelvormige stapel’.[5]
1 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | rook | |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
[A] rook m
- een zichtbaar mengsel van gassen, dampen en fijne vaste deeltjes dat bij verbranding opstijgt [3]
- De rook vloog door de wind recht mijn kant op.
- ▸ Vorige week trok er een dikke laag van zwarte rook over steden in Brazilië. In één stad was het zelfs een uur helemaal donker door de rook.[6]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
- Geen rook zonder vuur
bij iedere gebeurtenis hoort een oorzaak. Van de meeste geruchten is er altijd wel iets waar
- Witte rook
Vertalingen
1. damp, zichtbaar gas
|
|
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
2 | enkelvoud | meervoud |
---|---|---|
naamwoord | rook | roken |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- hooiopper, hoop hooi, gemaaide klaver of vlas[7]
- (Hollands) de grotere hooistapel waartoe een aantal oppers bijeengevoegd wordt
Synoniemen
Afgeleide begrippen
Werkwoord
vervoeging van |
---|
roken |
rook
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roken
- Ik rook.
- gebiedende wijs van roken
- Rook!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van roken
- Rook je?
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ruiken |
rook
- enkelvoud verleden tijd van ruiken
- Ik rook.
- Jij rook.
- Hij, zij, het rook.
- Ik rook.
- ▸ Ik rook de finish en niets hield me tegen totdat ik een veilig bed had gevonden.[8]
Werkwoord
vervoeging van |
---|
rieken |
rook
- enkelvoud verleden tijd van rieken
- Ik rook.
- Jij rook.
- Hij, zij, het rook.
- Ik rook.
Gangbaarheid
- Het woord rook staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "rook" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[9] |
Verwijzingen
- ↑ "rook" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 406.
- ↑ 3,0 3,1 rook op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Guus Kroonen, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013, blz. 243.
- ↑ 5,0 5,1 rook op website: Etymologiebank.nl
- ↑
Weblink bron nieuwsbegrip.nl “Bosbranden in het Amazonegebied” (26-8-2019), CED-groep
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tim Voors “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
- IPA: /rʊk/
enkelvoud | meervoud |
---|---|
rook | rooks |
Zelfstandig naamwoord
rook
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 100 %
- Woorden in het Engels
- Woorden in het Engels van lengte 4
- Woorden in het Engels met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Engels
- Vogels in het Engels