hemdrok

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen


Nederlands

hemdrok
Uitspraak
Woordafbreking
  • hemd·rok
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hemdrok hemdrokken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hemdrok m [1]

  1. (kleding) (verouderd) soort overhemd met een dubbele rij knopen aan de voorkant en lange mouwen
     Boven, in een kamer vol kasten en dozen, haalt hij voorzichtig een gebloemde mannenjas uit een la. „Dit is een heel zeldzame hemdrok uit de achttiende eeuw. Kun je zien hoe kleurrijk de klederdracht voor mannen toen was. Het is toch jammer als zoiets in een verkleedkist van een toneelvereniging verdwijnt.[2]
     Zo hebben generaties lang kinderen in jakje of damasten hemdrok dezelfde dansjes en versjes ingestudeerd en opgetreden in zorgcentra, op feesten en partijen en op braderieën.[3]
Synoniemen

Gangbaarheid

50 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bronlink Weblink bron
    Neline Boogert
    “Rein Lotterman verzamelt historische kledingstukken” (09-07-2013), Reformatorisch Dagblad
  3. Bronlink Weblink bron “De tijd staat even stil in Markelo” (11-06-2007), Tubantia
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be