habit

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
habit habits

Zelfstandig naamwoord

habit

  1. gewoonte
    «It is his habit to go for a walk in the morning.»
    Het is zijn gewoonte om 's morgens te gaan wandelen.
  2. verslaving
    «Cocaine is an expensive habit to have.»
    Cocaïne gebruiken is een dure gewoonte.
  3. habijt
  4. (mineralogie). (kristallografie) habitus, geaardheid; de uiterlijke verschijningsvorm van een kristal