trek

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trek trekken
verkleinwoord trekje trekjes

Zelfstandig naamwoord

trek m

  1. iets dat iemand karakteriseert
    • Dat is echt een trekje van die familie 
     Hebt u het portret gezien boven de haard? U herkent zonder twijfel de markante en nobele trekken van Niccoló Paganini. Ik zal de eerste zijn om uw gelijk te beamen wanneer u zegt dat het in schilderkundig opzicht geen meesterwerk betreft. Het is gemaakt door een brave, mindere meester, die er zelfs in zijn tijd niet om bekendstond dat hij zijn tijd vooruit was.[2]
  2. (biologie) de reis die een soort afhankelijk van de seizoenen aflegt (migratie, trektocht)
    • De trek is nog niet begonnen. 
  3. (voeding) verlangen naar eten, of bij uitbreiding naar iets anders
     Ik had 100 kilometer over de weg kunnen omlopen, maar dan zou ik door een gevaarlijke drugsbuurt lopen en daar had ik geen trek in.[3]
  4. tocht, luchtstroom
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
trekken

trek

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trekken
    • Ik trek. 
  2. gebiedende wijs van trekken
    • Trek! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trekken
    • Trek je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. trek op website: Etymologiebank.nl
  2. “Grand Hotel Europa” (2018), , ISBN 978-90-295-2622-7, p. 15
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be