trekarm

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • trek·arm
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trekarm trekarmen
verkleinwoord trekarmpje trekarmpjes

Zelfstandig naamwoord

de trekarmm

  1. handvat boven het bed waaraan een patiënt zich vanuit liggende houding kan optrekken
    • Na het vertrouwen te hebben gewonnen, liet Portegies allereerst een schoonmaakploeg de bovenwoning toonbaar maken. De marmot verdween, de vliegen ook. Via via tikte hij een gratis tweedehands bed met matras op de kop. Een klusjesman zorgde dat het bed wat hoger kwam te staan en monteerde een papegaai (trekarm) eraan voor het in en uit bed stappen van Piet. [2] 
  2. de arm waarmee een handboogschutter aan de pees trekt
    • Christel Verstegen lag op die fatale 5 maart flink in de kreukels. Ze had een gebroken bekken, een gebroken neus, twee gebroken kaken en tot overmaat van ramp was ook haar voor het handboogschieten zo belangrijke 'trekarm' gebroken. En die bleek na verloop van tijd verkeerd aan elkaar te zijn gegroeid. Dus moest de arm opnieuw worden gebroken. Het betekende voor Verstegen, die twee maanden op bed lag, een extra oponthoud van zeven à acht weken. Op 27 juni, ruim drieënhalve maand na het ongeval, kon ze pas weer voor het eerst op fatsoenlijke wijze een boog vasthouden. [3] 
Synoniemen

Gangbaarheid

91 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Reformatorisch Dagblad Gijsbert Wolvers 26-07-2002 Een pispot onder de werktafel
  3. NRC Hans Klippus 19 februari 1996 Zusterliefde nieuwe krachtbron
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be