trektang

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

trektang
Uitspraak
Woordafbreking
  • trek·tang
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord trektang trektangen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de trektangv / m

  1. gereedschap voor het verwijderen van spijkers
    • Natuurpunt Moervaart-Zuidlede houdt op zaterdag 7 november een ‘werkdag'in het natuurgebied ‘De Turfmeersen'. Iedereen is welkom. ‘Wij werken de hele dag, maar als men slechts een halve dag of enkele uren wil komen, is dat ook goed. Wie kan, brengt spade, hamer, trektang of zaag mee.[2] 
  2. tang van een tandarts voor het trekken van tanden en kiezen
    • Hij ging in de wachtkamer zitten van een tandarts, loerend naar patiënten die hun kiespijn verbijten en in bange afwachting zijn van het onvermijdelijke moment dat ze hun mond moeten openen voor de boor of trektang.[3] 
    • Omstreeks 1850 komt John Thomas met een voor ieder gebitselement aparte trektang, een systeem dat nog altijd in zwang is.[4] 
Synoniemen

Gangbaarheid

86 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 03 NOVEMBER 2009 Werkdag in natuurgebied ‘De Turfmeersen'
  3. De Volkskrant Arno Haijtema 30 juli 1999 Bevroren leven
  4. NRC 12 oktober 1996 Blikkerende tanden
  5. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be