belletrek
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- bel·le·trek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | belletrek | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de belletrek m
- handeling waardoor een bel rinkelt
- Vier nijdige rukken aan de bel… Noodsignaal… (…) In de opwindende stemming, dacht niemand meer aan de conducteur, die direct na de waarschuwende belletrek in het verkeersgeroezel verdwenen was. [1]
- ⧖- Men schelt ter straatdeur, vader!
- 't Is vermoedelijk Aduward!
- O! neen... die stille belletrek is niet van hem. Alsof ik den stap niet kende, en die eigenaardige wijze van drie trappen in eens te beklimmen... neen! 't schijnt een gezet en statig persoon. [2]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord 'belletrek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Frank"Damfantasieën. Noodsignaal" in: Nieuwsblad van het Zuiden jrg. 2 nr. 631 (7 december 1946); p. 2 kol. 3; geraadpleegd 2019-09-04
- ↑ Vera Diximus (ps. van C.A. Serrure)Betzy of Antwerpen in 1830. (1886) D. van Doorslaer-Verbeken, Brussel; p. 12; geraadpleegd 2019-09-04
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 3 lettergrepen in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Niet in Woordenlijst Nederlandse Taal