tic
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- tic
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘spiertrekking’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tic | tics |
verkleinwoord | ticje | ticjes |
Zelfstandig naamwoord
tic m
- (medisch) zenuwtrek
Vertalingen
Gangbaarheid
- Het woord tic staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "tic" herkend door:
86 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.