trekken/vervoeging
Uiterlijk
vervoeging van de bedrijvende vorm van trekken | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | trekken | te trekken | ||||||
toekomend | zullen trekken | te zullen trekken | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] getrokken | te hebben[1]/zijn[2] getrokken | ||||||
toekomend | getrokken zullen hebben[1]/zijn[2] | getrokken te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
trekkend | getrokken | ev. trek |
mv. verouderd trekt |
trekke | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||
tegenwoordig (o.t.t.) | trek | trekt | trekt | trekt | trekt | trekken | trekken | trekken | |
verleden (o.v.t.) | trok | trok | trok | trokt | trok | trokken | trokken | trokken | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal trekken | zult/zal trekken | zult/zal trekken | zult trekken | zal trekken | zullen trekken | zullen trekken | zullen trekken | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou trekken | zou trekken | zou(dt) trekken | zoudt trekken | zou trekken | zouden trekken | zouden trekken | zouden trekken | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
onpersoonlijke lijdende vorm getrokken worden | |||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||
tegenwoordig | er wordt getrokken | er is getrokken | |||||||
verleden | er werd getrokken | er was getrokken | |||||||
toekomend | er zal getrokken worden | er zal getrokken zijn | |||||||
voorwaardelijk | er zou getrokken worden | er zou getrokken zijn |