plant

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak

(heteroniem)

Woordafbreking
  • plant
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘gewas’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord plant planten
verkleinwoord plantje plantjes

Zelfstandig naamwoord

plant v/m

  1. (biologie) een organisme dat kooldioxide opneemt en zuurstof afgeeft [3]
  2. een van stengel en bladeren voorzien gewas dat zijn voedsel uit de aarde opneemt
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
plannen

plant

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plannen
    • Jij plant. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van plannen
    • Hij plant. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van plannen
    • Plant! 

Werkwoord

vervoeging van
planten

plant

  1. enkelvoud tegenwoordige tijd van planten
  2. gebiedende wijs van planten

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Werkwoord

plant

  1. poten

Zelfstandig naamwoord

plant

  1. plant (organisme)
  2. plant (gewas)
  3. (economie) fabriek
Synoniemen


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

plant

  1. plant
Schrijfwijzen
Synoniemen