plantenrijk

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • plan·ten·rijk
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord plantenrijk plantenrijken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het plantenrijko

  1. (biologie) (plantkunde) de verzameling van alle organismen die zich niet kunnen voortbewegen en die fotosynthese vertonen
     Weer kwam het bij hem op dat zijn perceptie van de geschiedenis, van dat wat men de loop der geschiedenis noemt, heel anders was dan de algemeen gebruikelijke, dat zij zich op dezelfde manier aan hem voordeed als het leven van het plantenrijk.[2]
  2. de wereld van de planten
     Jan Siebelink, schrijver van bestsellers als Nachtschade en Knielen op een bed violen, is vandaag 80 geworden. Als zoon van een kweker vervullen planten een belangrijke rol in zijn oeuvre. Daarom publiceert hij een ode aan 'zijn stille plantenrijk'. In NOS Met het Oog op Morgen blikte Siebelink uitgebreid terug op zijn leven.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot op Wikipedia, ISBN 9789028261396