leiden

Niet te verwarren met: Leiden, lijden

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  leiden    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈlɛidə(n) / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• lei·den

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘doen gaan, aanvoeren’ voor het eerst aangetroffen in 901

stamtijd
onbepaalde wijs	verleden tijd	voltooid deelwoord
leiden	leidde	geleid
zwak -d	volledig

Werkwoord

leiden

1. overgankelijk een leidinggevende functie hebben
2. ~ tot; iets tot gevolg hebben
3. ~ naar; sturen, brengen, geleiden

   ▸ Mijn zondagochtendlijke fietstochten leidden me de afgelopen jaren echter niet langer naar kerkgebouwen, maar ik voelde me steeds meer aangetrokken tot de natuur.

   ▸ Het pad voor me, niet meer dan 25 cm breed, zou mij door de staten Californië, Oregon en Washington leiden.

Synoniemen

• aanvoeren, besturen, dirigeren, gidsen, loodsen, managen, regeren

Gelijkklinkende woorden

• lijden

Hyponiemen

   

aanleiden afleiden binnenleiden doorleiden erheen leiden ertoe leiden geleiden heenleiden herleiden inleiden misleiden omleiden opleiden overleiden rondleiden terugleiden toeleiden uitleiden verleiden voorleiden wegleiden

Afgeleide begrippen

   

leiband leiblok leiboom leidbaar leidcultuur leider leiding leidmotief leidraad leidsel leidsman leidster leidsvrouw leidtoon leihond leioog leiplaat leiplant leiriem leistang leiwagen

Uitdrukkingen en gezegden

• Alle wegen leiden naar Rome

er zijn veel manieren om je doel te bereiken ofwel: de uitkomst is altijd hetzelfde

• Een luizenleven leiden

Een gemakkelijk leven hebben.

• Er zijn vele wegen die naar Rome leiden

iets kan vaak op meerdere manieren gedaan/bereikt worden

• Iemand bij de neus hebben (-nemen of leiden)

• Iemand om de tuin leiden

iemand beetnemen of bedriegen

Vertalingen

    1. een leidinggevende functie hebben   

Duits: leiten (de), führen (de) Engels: lead (en) Esperanto: ĉefi (eo) Frans: diriger (fr)

Noors: administrere (no), dirigere (no), styre (no) Nynorsk: administrere (nn), dirigere (nn), styre (nn) Oudnoords: ráða Russisch: вести (ru) Spaans: llevar (es), conducir (es), guiar (es)

    2. iets tot gevolg hebben   

Spaans: abocar (es)(a) Russisch: вести (ru) Waals: moenner (wa), kidure (wa)

Gangbaarheid

• Het woord leiden staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "leiden" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Duits

Uitspraak

• Geluid:  leiden    (hulp, bestand)
• Geluid:  leiden    (hulp, bestand)
• IPA: /ˈlaɪ̯dn̩/

Woordafbreking

• lei·den

stamtijd
infinitief	verleden tijd	voltooid deelwoord
leiden	litt	gelitten
	volledig

Werkwoord

leiden

1. onovergankelijk lijden [1]
2. overgankelijk lijden [2], ondergaan
3. overgankelijk dulden, toestaan