kans
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- kans
Woordherkomst en -opbouw
- van Picardisch cance (= Frans chance), in de betekenis van ‘waarschijnlijkheid’ aangetroffen vanaf 1350 [1] [2]
Het Picardisch cance is ontwikkeld uit het Volkslatijn omv cadentia (enk cadens “vallend, voorvallend”). Het Franse chance (ook geleend in het Duits en Engels) vertoont de verzachting van c /k/ → ch /ʃ/. Het Nederlands heeft het woord daarentegen uit het conservatievere Picardisch geleend, vandaar de k, vergelijk kar uit Picardisch car (= Frans char) en kasteel uit Oudpicardisch *castel, modern catieu (= Frans château).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kans | kansen |
verkleinwoord | kansje | kansjes |
Zelfstandig naamwoord
- mogelijkheid dat er iets gaat gebeuren
- De kans daarop is werkelijk 0,0 procent!
- ▸ Een vertaling uit het Noors die uit één lange zin bestaat, een uit het Tsjechisch die het derde deel is van een trilogie, en drie vertalingen uit het Engels van nogal uiteenlopende aard. Dat zijn de boeken die kans maken op de Filter Vertaalprijs 2020, zo maakt Stichting Filter vandaag bekend.[3]
- ▸ Ik dacht continu aan stoppen, maar had hier zoveel voor opgeofferd en ik wist dat ik maar een keer zo’n kans zou krijgen.[4]
- een mooie gelegenheid
- Dit is je kans!
- ▸ De trail had mij in ieder geval fit gemaakt en dit wou ik thuis graag volhouden. Om niet direct terug te vallen in mijn oude gewoontes had ik me tijdens het lopen al ingeschreven voor de Amsterdamse marathon, die precies twee weken na mijn terugkomst zou plaatsvinden. Ik liep ten slotte bijna elke dag dezelfde afstand als een marathon, dus dacht ik een kansje te kunnen wagen. Een week van tevoren had ik veel hardgelopen en ik slaagde erin redelijk pijnloos mijn eerste marathon in 4 uur en 18 minuten uit te lopen.[4]
Vaste voorzetsels
- kans hebben op
- kans maken
Synoniemen
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
|
Vertalingen
1. mogelijkheid dat er iets gaat gebeuren
2. een mooie gelegenheid
Zelfstandig naamwoord
kans mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kan
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord kans staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "kans" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ kans op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "kans" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron
Emilia Menkveld“Vijf Nederlandse vertalers maken kans op Filterprijs 2020” (13 maart 2020), de Volkskrant - ↑ 4,0 4,1 Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Zelfstandignaamwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %