char
Uiterlijk
enkelvoud | meervoud | ||
---|---|---|---|
zonder lidwoord | met lidwoord | zonder lidwoord | met lidwoord |
char | le char | chars | les chars |
- Leenwoord uit het Volkslatijn of Gallo-Romaans carrus (uit het Transalpijns-Gallisch carros). [1]
char m
- strijdwagen
- (spreektaal) bluf, grootspraak
- «Arrête ton char!»
- Hou toch op! [2]
- «Arrête ton char!»
- [2] charre
- ↑ Van Keymeulen, J., Latijnse leenwoorden in het Nederlands en de Nederlandse dialecten, Van mensen en dingen, VI (1-2), 2008, p. 80-81.
- ↑ Wouw, Berry van de, Woordenboek populair Frans - Nederlands. Woordenboek van het Frans dat u op school nooit leerde, 2e druk, Breda: Uitgeverij Arti-Choc, 2014; p. 48
char
- water, kleurloze vloeistof