kan

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan
Woordherkomst en -opbouw
[A] enkelvoud meervoud
naamwoord kan kannen
verkleinwoord kannetje kannetjes

Zelfstandig naamwoord

[A] kan v/m

  1. (huishouden) serviesgoed om vloeistoffen uit te schenken
    • De kan heeft een deksel en is beschilderd in groen en bruin. 
    • Een kan met melk. 
Synoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • alles is in kannen en kruiken
    alles is geregeld
  • het onderste uit de kan (willen hebben)[6]
    alles (willen hebben)
Spreekwoorden
Vertalingen
[B] enkelvoud meervoud
naamwoord kan kans
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] kan m

  1. (adel) Mongoolse of Turkse krijgsheer of vorst
    • Hij was ontroerd door het verhaal van de laatste Tataarse kan. [7]
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
kunnen

kan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kunnen
    • Ik kan. 
  1. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kunnen
    • Kan je? 
     In een urinoir kan het ook soms moeilijk zijn om met iemand naast je te plassen. Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was.[8]

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[9]

Meer informatie

Verwijzingen


Bambara

Zelfstandig naamwoord

kan

  1. taal


Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan
Naar frequentie 24

Werkwoord

kan

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kunne


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan
Naar frequentie 24

Werkwoord

kan

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kunne


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan

Werkwoord

kan

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kunne

Werkwoord

kan

  1. tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van kunne


Seimat

Zelfstandig naamwoord

kan

  1. water


Toki Pona

Uitspraak
Woordafbreking
  • kan
Woordherkomst en -opbouw

Voegwoord

kan

  1. (verouderd) met, samen


Turks

Woordafbreking
  • kan
enkelvoud meervoud
nominatief   kan     kanlar  
genitief   kanın     kanların  
datief   kana     kanlara  
accusatief   kanı     kanları  
locatief   kanda     kanlarda  
ablatief   kandan     kanlardan  

Zelfstandig naamwoord

kan

  1. bloed (lichaamsvocht)
  2. (figuurlijk) bloed, bloedverwantschap, familie, geslacht


West-Vlaams

Werkwoord

kan

  1. keunn
    «De klêenste sôorte wordt moa 1 cm grôot en de grotste zêesterre kan 1 m wordn met een oarmlengte van 45 cm.»
    De kleinste soort wordt maar 1 cm groot en de grootste zeester kan 1 m worden met een armlengte van 45 cm.
    «Wien't ni kanne keunn't leern.»
    Men is nooit te oud om te leren.


Yucateeks

Zelfstandig naamwoord

kan

  1. (reptielen) serpent, slang