tref

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tref

Werkwoord

vervoeging van
treffen

tref

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treffen
    • Ik tref. 
  2. gebiedende wijs van treffen
    • Tref! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van treffen
    • Tref je? 

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be


Welsh

enkelvoud meervoud
 tref   trefydd 

Zelfstandig naamwoord

tref v

  1. stad
  2. thuis