wee

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • wee
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘smart, tussenwerpsel ter uitdrukking van smart’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord wee weeën
verkleinwoord weetje weetjes

Zelfstandig naamwoord

wee v/m, o

  1. (medisch) pijnlijke samentrekking die het barensproces inleidt.
    • De weeën zijn al begonnen. 
  2. jammerklacht, smart, verdriet
    • Dat ging met veel ach en wee gepaard. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen wee weeër weest
verbogen weeë weeëre weeste
partitief wees weeërs -

Bijvoeglijk naamwoord

wee

  1. onaangenaam misselijk makend.
    • Er ging een weeë geur in het gebouw. 
Afgeleide begrippen

Tussenwerpsel

wee!

  1. kondigt rampspoed aan.
    • Wee je gebeente als je dat durft! 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Middelengels

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *waiwô, via het Angelsaksische wēa

Zelfstandig naamwoord

wee

  1. droefheid, rouw
Schrijfwijzen


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Proto-West-Germaanse *wai en het Oudnederlandse *wē

Tussenwerpsel

wee

  1. wee
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening

Bijvoeglijk naamwoord

wee

  1. onaangenaam, pijnlijk
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening

Zelfstandig naamwoord

wee v

  1. pijn
Schrijfwijzen
Overerving en ontlening

Verwijzingen


Schots

Uitspraak
Woordafbreking
  • wee
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

wee

  1. klein, weinig, beetje


Yola

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het Angelsaksische wiþ, via het Middelengelse wiþ

Voorzetsel

wee

  1. met
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Persoonlijk voornaamwoord

wee

  1. wij, we; 1e persoon meervoud nominatief
Synoniemen