droefheid

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • droef·heid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord droefheid droefheden
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de droefheidv

  1. de mate van droef zijn
    • De droefheid was groot toen onze hond overleed. 
Vertalingen

Gangbaarheid

96 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be