Naar inhoud springen

school

Uit WikiWoordenboek
Versie door Romaine (overleg | bijdragen) op 15 mrt 2020 om 13:09
  • school
  • In de betekenis van ‘schare, groep’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘onderwijsinstelling’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord school scholen
verkleinwoord schooltje schooltjes

school v/m

  1. (onderwijs) een onderwijsinstelling waar les wordt gegeven aan leerlingen.
    • Het is verplicht dat kinderen naar school gaan. 
     `Van Sinterklaas tot Sintemaarten' is bestemd voor Nederland en Vlaanderen. Wij hopen van harte dat het boek, mede door de grote toewijding waarmee Otto Dicke het heeft geïllustreerd, met vreugde gebruikt zal worden. Niet alleen voor de jeugd, in gezin en school, maar ook door alleenstaanden en zieken. Kortom: allen die zich willen verdiepen in de 'feestelijke' kant van het leven.[2]
  2. (dierkunde) een zwemmende groep gelijksoortige vissen.
    • Daar zwom een school karpers. 
  • Uit de school klappen
een geheim verklappen
  • School maken (met)
toonaangevend, spraakmakend of vernieuwend zijn
vervoeging van
scholen

school

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scholen
    • Ik school. 
  2. gebiedende wijs van scholen
    • School! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van scholen
    • School je? 
vervoeging van
schuilen

school

  1. enkelvoud verleden tijd van schuilen
    • Ik school. 
    • Jij school. 
    • Hij, zij, het school. 

school

  1. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
school schools

school

  1. school
  2. (dierkunde) school