schooldeur

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

meester met drie leerlingen voor de schooldeur
Uitspraak
Woordafbreking
  • school·deur
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord schooldeur schooldeuren
verkleinwoord schooldeurtje schooldeurtjes

Zelfstandig naamwoord

de schooldeurv / m [1]

  1. de voordeur van een school
     Als-ie de éne grote schooldeur met de allang gewende beweging van z'n knie opengeduwd had, onverschillig wie er dan buiten stond-hij, Kees, wachtte rustig af en luisterde maar naar de vraag die kwam.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen