nascholen

Uit WikiWoordenboek


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • na·scho·len
Woordherkomst en -opbouw

Werkwoord

nascholen

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
nascholen
schoolde na
nageschoold
zwak -d volledig
  1. extra onderwijs volgen na het voltooien van een opleiding
    • We zien aan de vraag naar voortgezette cursussen dat steeds meer mensen verstandig worden en zich na het behalen van hun rijbewijs, laten nascholen. Dan kun je in het voorjaar met een veilig gevoel weer opstappen." [1] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

95 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[2]


Verwijzingen

  1. Tubantia 14-04-09 In de lente loert het gevaar voor motorrijder
  2. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be