ringe
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- rin·ge
Werkwoord
vervoeging van |
---|
ringen |
ringe
- aanvoegende wijs van ringen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Noors
Uitspraak
Woordafbreking
- rin·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Bijvoeglijk naamwoord: afkomstig uit het Nederduits
- Werkwoord [A] en zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord hringja
- Werkwoord [B]: afgeleid van het Noorse woord ring
Naar frequentie | 486 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | ringe | ringere | ringest |
o enkelvoud | ringe | |||
meervoud | ringe | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
ringe | ringere | ringeste |
Bijvoeglijk naamwoord
ringe
- gering, laag
- armoedig, behoeftig, pover, schamel
- «Han vokste opp i ringe kår.»
- Hij leefde in armoedige omstandigheden.
- «Han vokste opp i ringe kår.»
Afgeleide begrippen
- [1]: ubetydelig
- [2]: fattigslig
Werkwoord
[A] ringe
- overgankelijk bellen, opbellen (telefoon)
- onovergankelijk bellen, klinken, schellen
- onovergankelijk bengelen, luiden (klok, bel)
- onovergankelijk aanbellen, bellen (voordeur)
- onovergankelijk, (figuurlijk) tot een einde komen
Synoniemen
- [1] klinge
- [2] telefonere
- [3] kime
Werkwoord
ringe opp
- onovergankelijk bellen, opbellen (telefoon)
Werkwoord
ringe til
- onovergankelijk bellen naar (telefoon)
Werkwoord
[B] ringe
- ringen (fugl, os, stier)
Synoniemen
Werkwoord
ringe inn
- omgeven, omringen, schutten (vee, wild)
- achterhalen, insluiten, omsingelen (bende)
Synoniemen
Werkwoord
ringe seg
- wederkerend krommen, een ring vormen
Werkwoord
ringe ut
- uitknippen, uitronden (V-hals)
Afgeleide begrippen
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ringe | m: ringen o: ringa |
ringer | ringene |
genitief | ringes | m: ringens o: ringas |
ringers | ringenes |
Zelfstandig naamwoord
ringe, g
Nynorsk
Uitspraak
Woordafbreking
- rin·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Bijvoeglijk naamwoord: afkomstig uit het Nederduits
- Werkwoord [A] en zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Oudnoorse woord hringja
- Werkwoord [B]: afgeleid van het Noorse woord ring
Werkwoord
[A] ringe
- overgankelijk bellen, opbellen (telefoon)
- onovergankelijk bellen, klinken, schellen
- onovergankelijk bengelen, luiden (klok, bel)
- onovergankelijk aanbellen, bellen (voordeur)
- onovergankelijk, (figuurlijk) tot een einde komen.
Synoniemen
- [1] klinge
- [2] telefonere
- [3] kime
Werkwoord
ringe opp
- onovergankelijk bellen, opbellen (telefoon)
Werkwoord
ringe til
- onovergankelijk bellen naar (telefoon)
stamtijd | |||
---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
tegenwoordige tijd |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
ringe |
ringar |
ringa |
ringa |
Klasse 1 zwak | [B] |
Werkwoord
[B] ringe
- ringen (fugl, os, stier)
Synoniemen
Werkwoord
ringe inn
- omgeven, omringen, schutten (vee, wild)
- achterhalen, insluiten, omsingelen (bende)
Synoniemen
Werkwoord
ringe seg
- wederkerend krommen, een ring vormen
Werkwoord
ringe ut
- uitknippen, uitronden (V-hals)
enkelvoud | meervoud | |||
---|---|---|---|---|
onbepaald | bepaald | onbepaald | bepaald | |
nominatief | ringe | ringa | ringer | ringane |
Zelfstandig naamwoord
ringe v
Schrijfwijzen
Pennsylvania-Duits
Uitspraak
Woordafbreking
- rin·ge
Woordherkomst en -opbouw
- Afkomstig van het Engelse werkwoord (to) ring
vervoeging tegenwoordige tijd, aantonende wijs, bedrijvende vorm hele vervoeging zie ringe/vervoeging | ||||
---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs |
ringe | |||
verleden tijd |
||||
voltooid deelwoord |
geringt | |||
enkelvoud | meervoud | |||
1e persoon | ich | ring | mir / mer | ringe |
2e persoon | du | ringscht | dihr / der dihr / der dihr / der ihr / er ihr / er nihr / ner |
ringt ringe ringt ringe ringe ringe |
3e persoon | er | ringt | sie | |
sie | ringt | |||
es | ringt |
Werkwoord
ringe
Opmerkingen
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 5
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woorden in het Noors
- Woorden in het Noors van lengte 5
- Woorden in het Noors met audioweergave
- Woorden in het Noors met IPA-weergave
- Bijvoeglijk naamwoord in het Noors
- Zwak werkwoord klasse 1 in het Noors
- Werkwoord in het Noors
- Overgankelijk werkwoord in het Noors
- Onovergankelijk werkwoord in het Noors
- Figuurlijk in het Noors
- Wederkerend werkwoord in het Noors
- Zelfstandig naamwoord in het Noors
- Gereedschap in het Noors
- Woordverbinding in het Noors
- Woorden in het Nynorsk
- Woorden in het Nynorsk van lengte 5
- Woorden in het Nynorsk met audioweergave
- Woorden in het Nynorsk met IPA-weergave
- Zwak werkwoord klasse 2 in het Nynorsk
- Werkwoord in het Nynorsk
- Overgankelijk werkwoord in het Nynorsk
- Onovergankelijk werkwoord in het Nynorsk
- Figuurlijk in het Nynorsk
- Zwak werkwoord klasse 1 in het Nynorsk
- Wederkerend werkwoord in het Nynorsk
- Zelfstandig naamwoord in het Nynorsk
- Gereedschap in het Nynorsk
- Woordverbinding in het Nynorsk
- Woorden in het Pennsylvania-Duits
- Woorden in het Pennsylvania-Duits van lengte 5
- Woorden in het Pennsylvania-Duits met audioweergave
- Werkwoord in het Pennsylvania-Duits