schamel
Uiterlijk
- scha·mel
- In de betekenis van ‘armoedig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1265 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | schamel | schameler | schamelst |
verbogen | schamele | schamelere | schamelste |
partitief | schamels | schamelers | - |
schamel
- waarvoor men zich schaamt
- Dit is toch een schamele vertoning.
- gering in omvang
- Ik heb een schamel bedrag bij elkaar gespaard.
- armoedig
- ▸ Een zwart-wit beeld uit de jaren vijftig van de vorige eeuw: regen op het Lodewijk Napoleonplein in Assen, een man met een paraplu laat zijn honden uit, huizen van baksteen onder steile driehoekige daken. Er is maar een verbinding met het beeld van de schamele behuizingen in Tutwiler, Mississippi: de blues.[2]
1. waarvoor men zich schaamt
- Het woord schamel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schamel" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "schamel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑
Weblink bron “Window of my eyes: Harry Muskee en de verloren tijd” (zaterdag 16 januari 2016, 13:44), NOS
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be