Naar inhoud springen

programma

Uit WikiWoordenboek
  • pro·gram·ma
enkelvoud meervoud
naamwoord programma programma's
verkleinwoord programmaatje programmaatjes

hetprogrammao

  1. (informatica) applicatie voor de computer
    • Hij schreef een nieuw programma in C++. 
  2. aantal activiteiten voor een bepaalde tijd
    • We hebben een heel programma om de kinderen bezig te houden. 
  3. (media) uitzending op radio of televisie
    • Het journaal is een veelbekeken programma. 
  4. los blaadje met informatie over de uitvoering of het concert dat men bijwoont
    • Wilt u een programma, meneer? 
  5. (politiek) onderling afgesproken doelstellingen en plannen
    • Dit past niet binnen het programma van onze partij. 
  6. beschrijving van de geplande gebeurtenissen en handelingen
     Veel van de disciplines (hardlopen, worstelen, discus- en speerwerpen) lijken direct overgenomen te zijn uit het programma van de antieke Olympische Spelen.[4]
     Het programma van deze grote festivals verschilde per plaats op een aantal punten: zo waren er in Delphi muzikale competities naast de sportwedstrijden, maar het is opvallend dat ze op de belangrijkste onderdelen overeenstemden.[4]
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

programma v

  1. programma