Naar inhoud springen

media

Uit WikiWoordenboek
  • me·dia
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘communicatiemiddelen’ voor het eerst aangetroffen in 1952 [1]
  • [2]

demediamv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord medium
  2. een communicatiemiddel naar vele personen.
    • Er werd in de media veel aandacht besteed aan de dood van Pim Fortuyn. 
     Vooral in de media werd Buikhuisen verguisd, onder meer door columnist Piet Grijs (een pseudoniem van Hugo Brandt Corstius). Die noemde hem een "kale, impotente carrièrewetenschapper" en vergeleek hem met de toenmalige leider van de nationaalsocialistische Nederlandse Volks-Unie (NVU).[3]
     Over de hele wereld wordt bedroefd gereageerd op het overlijden van paus Franciscus. Na de aankondiging vanochtend luidden de kerkklokken in heel Rome. Kort na het nieuws stroomden de reacties binnen, via X en (internationale) media. Wereldleiders en politici zeggen verdrietig te zijn en prijzen de paus voor zijn inzet voor kwetsbare mensen in de samenleving.[4]
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]
enkelvoud meervoud
media medias

media v

  1. gemiddelde
  • media hora
(het) half uur

media

  1. vrouwelijk enkelvoud van medio
vervoeging van
mediar

media

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mediar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van mediar
  • IPA: /mɛdɪja/
  • me·dia

media

  1. genitief enkelvoud van medium
  2. nominatief meervoud van medium
  3. accusatief meervoud van medium
  4. vocatief meervoud van medium