jong

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • jong
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘jeugdig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1100 [1]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen jong jonger jongst
verbogen jonge jongere jongste
partitief jongs jongers -

Bijvoeglijk naamwoord

jong

  1. van geringe leeftijd
     In onze tijd bestaat er een toenemende belangstelling, zowel voor de folklore als voor de achtergrond en de inhoud van de feesten. Temeer als die beleefd kunnen worden door het hele gezin en de hele groep, jong of oud.[2]
     Ik verbaasde me erover hoe een aantal jonge hikers buiten met de naderende storm omgingen. Ze maakten uitgebreid filmpjes en juichten bij elke donderslag terwijl ik juist dieper in mijn slaapzak kroop. Ik voelde me klein en uiterst kwetsbaar.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord jong jongen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

jong o

  1. een directe nakomeling van een dier
Hyponiemen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
jongen

jong

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jongen
    • Ik jong. 
  2. gebiedende wijs van jongen
    • Jong! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van jongen
    • Jong je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. "jong" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), p. 7
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be