húnn

Uit WikiWoordenboek

Oudnoords

Woordafbreking
  • húnn
m
[zwak-a]
[A]+[B]+[C]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   húnn         húnar        
genitief   húns         húna        
datief   húni         húnum        
accusatief   hún         húna        

Zelfstandig naamwoord

[A] húnn m

  1. (dierkunde) jong (met name een jong van een beer), een jong dier
  2. jongen, knaap

Zelfstandig naamwoord

[B] húnn m

  1. een kort houten blokje
  2. (spel) dobbelsteen, teerling

Zelfstandig naamwoord

[C] húnn m

  1. (scheepvaart) kraaiennest (scheepsonderdeel)