pril
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- pril
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘jong’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1599 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | pril | priller | prilst |
verbogen | prille | prillere | prilste |
partitief | prils | prillers | - |
Bijvoeglijk naamwoord
pril
- gloednieuw, zijn debuut makend, kwetsbaar, onschuldig
- Dit was het prilste begin van de lente, aangekondigd door de eerste sneeuwklokjes die hun kopjes boven de sneeuw uitstaken.
Gangbaarheid
- Het woord pril staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "pril" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.