cap

Uit WikiWoordenboek
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: CapCAP, cap.


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • cap
Woordherkomst en -opbouw
  • van Engels cap [1]
  • [2] vanwege het oorspronkelijke gebruik om aan de spelers van een interlandwedstrijd een petje ter herinnering uit te reiken[2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cap caps
verkleinwoord capje capjes

Zelfstandig naamwoord

de capm

  1. (kleding) hoofdeksel van materiaal dat de ronding van de schedel volgt met een klep boven de ogen
    • Maar zoals dat gaat met trends: als de massa er lucht van krijgt, is er voor de ontdekker niets meer aan. De echt trendy jongeren gingen van de cap met sluiting, over op de maatcap. [3]
    1. (sport) van licht materiaal met gebogen klep, als bescherming tegen de zon
      • De honkbalpet uit 1920 is nooit gewassen. De opgedroogde zweetdruppels van de legendarisdche slagman Babe Ruth maken de pet daarom nog waardevoller. Dat bleek bij een veiling van de New York Yankees. Een fan had 328.000 dollar, oftewel 205.000 euro, over voor de cap. [4]
    2. (paardrijden) van stevig materiaal, als bescherming bij een val
      • Caps krijgen veel te verduren door zweet, hitte, stof en regen. Het piepschuim in de cap verliest daardoor met de jaren zijn vermogen het hoofd te beschermen. [5]
    3. (sport) (waterpolo) badmuts in een onderscheidende kleur die onder de kin wordt vastgezet, met beschermde openingen voor de oren
      • Spelers van hetzelfde team hebben dezelfde kleur cap. De scheidsrechter en het publiek kunnen zo goed zien wie er bij elkaar horen. Alleen de keeper heeft een andere kleur cap. Op de caps staat een nummer. [6]
  2. (voetbal) (figuurlijk) deelname aan een interland
    • Brazilië heeft vrijdag in een vriendschappelijke interland in het Amerikaanse East Rutherford met 2-0 gewonnen van de Verenigde Staten. (…) Andreas Pereira, in de jeugd nog actief bij de Rode Duivels, bleef de hele partij op de bank en heeft zijn eerste cap dus nog niet te pakken. [7]
Synoniemen
Hyponiemen

Gangbaarheid

83 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[8]

Meer informatie

Verwijzingen


Catalaans

Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Latijnse caput.
enkelvoud meervoud
cap caps

Zelfstandig naamwoord

cap m

  1. hoofd
  2. baas, leider
  3. (aardrijkskunde) kaap

Bijvoeglijk naamwoord

cap

  1. geen, geen enkel
  2. (no ... cap) niet een

Voornaamwoord

cap

  1. geen, geen enkele
  2. (no ... cap) niet een


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
cap caps

Zelfstandig naamwoord

cap

  1. kap, dop


Frans

Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw

Bijvoeglijk naamwoord

cap

  1. (spreektaal) in staat
    «T'es cap de le faire?»
    Kun je het aan? [1]

Verwijzingen


Middelengels

Zelfstandig naamwoord

cap

  1. hoed, pet
Schrijfwijzen


Occitaans

Uitspraak

Zelfstandig naamwoord

cap m

  1. hoofd


Pools

Uitspraak
Woordafbreking
  • cap

Zelfstandig naamwoord

cap m

  1. (dierkunde) bok; een mannelijke geit
  2. (dierkunde) ram; een mannelijk schaap
Afgeleide begrippen


Slowaaks

Uitspraak
Woordafbreking
  • cap

Zelfstandig naamwoord

cap mbezield

  1. (dierkunde) bok; een mannelijke geit
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen


Tsjechisch

Uitspraak
Woordafbreking
  • cap

Zelfstandig naamwoord

cap mbezield

  1. (dialect)(dierkunde) bok; een mannelijke geit
Verbuiging



Synoniemen
Gelijkklinkende woorden
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

cap monbezield

  1. (zoötomie) onderpoot van zoogdieren
Verbuiging
Synoniemen

Zelfstandig naamwoord

cap

  1. genitief meervoud van capa

Tussenwerpsel

cap

  1. trip, trap
Synoniemen
Typische woordcombinaties
Verwante begrippen