Naar inhoud springen

laken

Uit WikiWoordenboek
  • la·ken
enkelvoud meervoud
naamwoord laken lakens
(lakenen)
verkleinwoord lakentje lakentjes

laken o

  1. (materiaalkunde), (textiel) wollen stof, die eerst is geweven en daarna vervilt
  2. (textiel), (huishouden) rechthoekig stuk stof, bijvoorbeeld ter bedekking bij het slapen
    • Doe je het laken op je bed? 
     Maar één ding wilde Pietje beslist niet: slapen in een groot bed met witte lakens.[4]
  • tussen de lakens duiken
seks met elkaar hebben
 'Zeg het maar eerlijk: ben je daarom met Gijs tussen de lakens gedoken, om mij te straffen?' 'Helemaal niet.[5]

delakenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord laak
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
laken
laakte
gelaakt
zwak -t volledig

laken

  1. overgankelijk verwijten uiten over
    • Zijn gedrag werd gelaakt door de commissie. 
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Oudnederlands Woordenboek
  3. laken op website: Etymologiebank.nl
  4. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat op Wikipedia, p. 11
  5. Ronald Giphart e.a.
    “Een familie en een Griekse god” (2023), The House of Books, ISBN 9789044366471
  6. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
  • la·ken

laken

  1. laken wollen stof, die eerst is geweven en daarna vervilt