dam

Uit WikiWoordenboek
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Dam

Universeel

Woordherkomst en -opbouw
  • Samenstelling van “m” (meter) met het voorvoegsel “da” (deca-)

Symbool

dam

  1. (natuurkunde), (wiskunde), (eenheid) het symbool voor decameter, een lengte van 10 meter of 0,01 kilometer
Verwante begrippen


Nederlands

De Afsluitdijk is een typische "dam"
Uitspraak
Woordafbreking
  • dam
Woordherkomst en -opbouw
[1-2] enkelvoud meervoud
naamwoord dam dammen
verkleinwoord dammetje dammetjes

Zelfstandig naamwoord

[3] enkelvoud meervoud
naamwoord dam dammen
verkleinwoord dammetje dammetjes

dam

  1. m: (waterbeheer) een relatief smalle, massieve bodemophoging in een waterweg om wegverkeer tussen de oevers mogelijk te maken en/of ter bescherming tegen overstromingen
    • Bij een dijk is aan de ene zijde land en aan de andere zijde water bij een dam is aan beide zijden water. 
    • In het Deltaplan is de functie van een dam primair de kustverdediging. 
  2. m: (waterbeheer) een vaste waterkering, aangelegd voor de waterbeheersing en doorgaans voorzien van regelbare doorlaatopeningen of sluizen
  3. v/m: (spel) (bij het damspel) twee gestapelde schijven.
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • het hek is van de dam
er ontstaan problemen nu de belemmering is opgeheven
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
dammen

dam

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dammen
    • Ik dam. 
  2. gebiedende wijs van dammen
    • Dam! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dammen
    • Dam je? 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Engels

Uitspraak
enkelvoud meervoud
dam dams

Zelfstandig naamwoord

dam

  1. (waterbeheer) dam (een scheiding tussen twee wateren: zee, stuwmeer, rivier etc.)


Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

dam

  1. (waterbeheer) dam


Urkers

Zelfstandig naamwoord

dam

  1. (waterbeheer) dam