dampartij

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • dam·par·tij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dampartij dampartijen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de dampartijv

  1. een spelletje dammen
     Voor Koetoezov was dit zelfs een wiskundige zekerheid, net zo zeker als het voor mij is dat ik, wanneer ik bij een dampartij een schijf minder heb en blijf afruilen, de partij vrijwel zeker zal verliezen en daarom niet moet afruilen.[2]

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen