twaalftal
Uiterlijk

- twaalf·tal
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | twaalftal | twaalftallen |
verkleinwoord |
het twaalftal o
- een groep van twaalf stuks
- Een grote topfavoriet is er niet, ik zie een twaalftal kanshebbers. Waaronder Tiesj.[2]
- De bedoeling was om een gerenommeerd internationaal studiebureau aan te stellen. Een eerste poging mislukte. Er meldde zich maar één bureau aan, maar dat bleek eerder gewerkt te hebben voor het Brussels Gewest en Brussels Airport, en werd dus afgewezen. De minister trok er daarop zelf op uit en polste bij een twaalftal studiebureaus in binnen- en buitenland. Drie daarvan reageerden positief, antwoordde de minister eind februari op vragen in de Kamercommissie Infrastructuur. Er werd een officiële procedure opgestart, waarna het studiebureau eind maart, begin april gekozen zou worden.[3]
- Het woord twaalftal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "twaalftal" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 30/03/2018 Supervorm van Benoot zorgt bij Lotto-Soudal voor vertrouwen: “We staan zeker niet met een B-ploeg aan de start”
- ↑ de Standaard 16/03/2018 om 11:49 door mg Nog altijd geen kandidaten voor studie naar vlieglawaai boven de luchthaven
- ↑
Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be