dief
Naar navigatie springen
Naar zoeken springen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- dief
Woordherkomst en -opbouw
- In de verouderde betekenis van ‘galgenbrok’ voor het eerst aangetroffen in 1240, in de bet. ‘iem. die steelt’ voor het eerst in 1271 [1]
- erfwoord: Middelnederlands dief, ontwikkeld uit Oergermaans *þeubaz, bij Indo-Europees *teup- ‘hurken (om zich te verbergen)’, waartoe ook Grieks entupás (ἐντυπάς) ‘hurkend, ineengedoken’ en Litouws tũpti ‘neerhurken’, tupė́ti ‘op zijn hurken zitten’ behoren.[2] Evenals Nederduits Deef, Deev, Duits Dieb, Fries vero. tsjeaf, Engels thief en Zweeds tjuv.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dief | dieven |
verkleinwoord | diefje | diefjes |
Zelfstandig naamwoord
dief m
- (misdaad) iemand (persoon of dier) die steelt
- Met de lokfiets kan de politie via een Google Maps-achtig systeem zien waar de dief de tweewieler naartoe brengt. [3]
- (verouderd) boef, schurk
Antoniemen
Uitdrukkingen en gezegden
- Als een dief in de nacht
onverwacht, zonder waarschuwing vooraf
- • Terwijl hij aandachtig luisterde, overviel het zinloze van zijn actie hem als een dief in de nacht. [4]
- Een dief van de eigen portemonnee
Iemand die zichzelf financieel benadeelt
Spreekwoorden
- Eens een dief, altijd een dief. / Eenmaal gestolen, altijd een dief.
Als iemand één keer iets verkeerds doet, wordt hem/haar dat nog heel lang (misschien diens hele verdere leven) nagedragen
- Elk is een dief in zijn nering.
Iedereen doet datgene wat voor hem-/haarzelf het voordeligst uitpakt
Hyponiemen
|
Afgeleide begrippen
Vertalingen
1. iem. die steelt
Werkwoord
vervoeging van |
---|
dieven |
dief
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dieven
- Ik dief.
- gebiedende wijs van dieven
- Dief!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dieven
- Dief je?
Gangbaarheid
- Het woord dief staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "dief" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "dief" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ dief op website: Etymologiebank.nl
- ↑ NRC Martin Kuiper 17 juni 2016
- ↑ Suzanne Vermeer: All-inclusive 2008
- ↑
Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be
Afrikaans
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | dief | diewe |
Zelfstandig naamwoord
dief
Middelnederlands
Zelfstandig naamwoord
dief
- dief; iemand (persoon of dier) die iets steelt
Overerving en ontlening
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Misdaad in het Nederlands
- Verouderd in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Afrikaans
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Woorden in het Middelnederlands
- Woorden in het Middelnederlands van lengte 4
- Zelfstandig naamwoord in het Middelnederlands