ambtskostuum
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- ambts·kos·tuum
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambtskostuum | ambtskostuums |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het ambtskostuum o
- werkkleding waarmee een persoon zich onderscheidt als functionaris; kleding die passend is voor een bepaalde functie
- ▸ Toen zij zijn kamer binnentrad, zat hij in ambtskostuum aan de kleine tafel, blijkbaar gereed om te gaan.[2]
- ▸ Voor de Tweede Wereldoorlog moesten Kamerleden op eigen kosten een ambtskostuum aanschaffen dat nu zo'n 30.000 euro zou kosten. Iedereen zag er toen dus hetzelfde uit. Vandaag gaat het over de blote armen met tattoos van SP-Kamerlid Kwint, en of dat wel past bij de functie.[3]
Synoniemen
Gangbaarheid
- Het woord ambtskostuum staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Anna Karenina” (1877), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028276062
- ↑ Weblink bron “Van kostuum tot tattoos: vaak discussie over kleding in Tweede Kamer” (12-04-2018), NOS