ambtstermijn

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ambts·ter·mijn
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambtstermijn ambtstermijnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

ambtstermijn m [1]

  1. de tijdspanne waarvoor iemand een bepaalde functie mag uitoefenen en het aantal keren dat iemand zo'n tijdsspanne mag uitoefenen
    • De Republikeinse partij van president Serzj Sarkisian is zondag winnaar geworden van de verkiezingen in Armenië. Uit een exitpoll blijkt dat zijn RPA uitkomt op ongeveer 46 procent van de stemmen, tegenover 25 procent voor een oppositiealliantie rond de rijke zakenman Gagik Tsaroekian. Het parlement van de ex-Sovjetrepubliek kiest volgend jaar de president van het land. De tweede ambtstermijn van de 62-jarige Sarkisian loopt dan af. Het is in het post-Sovjettijdperk nog niet voorgekomen dat de oppositie de macht in handen kreeg bij verkiezingen. [2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Jorg Leijten 3 april 2017
  3. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be