ambtsgenoot
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: ambtsgenoot (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ambts·ge·noot
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ambtsgenoot | ambtsgenoten |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
- (beroep) iemand die eenzelfde functie met gezag bij de overheid of een kerkgenootschap vervult
Schrijfwijzen
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord ambtsgenoot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Paulus Houthuijs“Brussel en Hongarije in conflict na anti-homowet: hoe verder?” (ZO 27 JUNI 2021), NOS
- ↑ Weblink bron “Minister Blinken (VS) begint Midden-Oostenreis in Israël” (DI 25 MEI 2021), NOS