ambtenaar

Uit WikiWoordenboek

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • amb·te·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord ambtenaar ambtenaars
ambtenaren
verkleinwoord ambtenaartje ambtenaartjes

Zelfstandig naamwoord

de ambtenaarm

  1. (beroep) iemand die aangesteld is in een door de overheid beheerde dienst
    • Er is morgen een vergadering van alle ambtenaren. 
     Maar de politici of ambtenaren, of allebei aangezien ze toch een en dezelfde waren, verzekerden dat deze huurregeling, die vorig jaar was ingevoerd, een tijdelijke maatregel was om de problemen van de gewone mensen in de crisistijd waarin ze nu leefden tegen te gaan.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. ambtenaar op website: Etymologiebank.nl
  3. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus, ISBN 9789044628142
  4. Bronlink geraadpleegd op 28 april 2020 Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be